Informatie over het woord Obstbaum (Duits → Esperanto: fruktarbo)

Uitspraak/ˈoːpstbaʊm/
Woordsoortzelfstandig naamwoord
Geslachtmanlijk

Verbuiging

 EnkelvoudMeervoud
NominatiefObstbaumObstbäume
GenitiefObstbaums, ObstbaumesObstbäume
DatiefObstbaum, ObstbaumeObstbäumen
AccusatiefObstbaumObstbäume

Vertalingen

Engelsfruit‐tree
Esperantofruktarbo
Fransfruitier
Latijnpomum; pomus
Nederlandsfruitboom; ooftboom; vruchtboom
Portugeesárvore frutífera
SaterfriesFruchtboom
Spaansfrutal
Zweedsfruktträd