Informasie oor die woord dulden (Nederlands → Esperanto: toleri)

Sinonieme: aanzien, gedogen, harden, lijden, pikken, toelaten, tolereren, velen, verdragen, kunnen tegen, op zich laten zitten, gelijden

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈdɵldə(n)/
Afbrekingdul·den

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) duld(ik) dulde
(jij) duldt(jij) dulde
(hij) duldt(hij) dulde
(wij) dulden(wij) dulden
(jullie) dulden(jullie) dulden
(gij) duldt(gij) duldet
(zij) dulden(zij) dulden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) dulde(dat ik) dulde
(dat jij) dulde(dat jij) dulde
(dat hij) dulde(dat hij) dulde
(dat wij) dulden(dat wij) dulden
(dat jullie) dulden(dat jullie) dulden
(dat gij) duldet(dat gij) duldet
(dat zij) dulden(dat zij) dulden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
duldduldt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
duldend, duldende(hebben) geduld

Voorbeelde van gebruik

Maar in mijn rechtszaal duld ik ze niet.
Hij duldde nu niets meer.
De inspectie duldt geen uitstel.
Hij heeft kwaad van me gesproken en, ge weet, dat duld ik niet!

Vertalinge

Deenståle
Duitsdulden; ertragen
Engelsendure; tolerate; abide; brook; stand; bear
Esperantotoleri
Faroëesloyva; tola; torga
Franstolérer
Italiaanssopportare; tollerare
Katalaanstolerar
Latyntolerare
Noorståle
Papiamentssoportá; tolerá
Portugeesaturar; suportar; tolerar
Saterfriesduldje
Spaanstolerar
Sweedståla
Thaiทาน
Tsjeggiessnášet; tolerovat
Wes‐Frieslije
Yslandsþola