Information über das Wort dateren (Niederländisch → Esperanto: dati)

Synonym: dagtekenen

WortartVerb
Aussprache/daˈteːrə(n)/
Trennungda·te·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) dateer(ik) dateerde
(jij) dateert(jij) dateerde
(hij) dateert(hij) dateerde
(wij) dateren(wij) dateerden
(jullie) dateren(jullie) dateerden
(gij) dateert(gij) dateerdet
(zij) dateren(zij) dateerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) datere(dat ik) dateerde
(dat jij) datere(dat jij) dateerde
(dat hij) datere(dat hij) dateerde
(dat wij) dateren(dat wij) dateerden
(dat jullie) dateren(dat jullie) dateerden
(dat gij) dateret(dat gij) dateerdet
(dat zij) dateren(dat zij) dateerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
dateerdateert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
daterend, daterende(hebben) gedateerd

Gebrauchsbeispiele

De vellen waren gedateerd en daardoor zag ze dat het verslag zich over een reeks van jaren uitstrekte, vanaf de allereerste geslaagde pogingen tot aan de periode die winstgevend was geweest.
De brief is drie maanden geleden gedateerd.

Übersetzungen

Deutschdatieren
Englischdate
Esperantodati
Färöerischdagfesta
Französischdater
Italienischdatare
Portugiesischdatar
Schwedischdatera
Spanischfechar
Tschechischdatovat
Westfriesischdatearje