Information über das Wort winter (Niederländisch → Esperanto: vintro)

Verkleinerungswort
Einzahl	Mehrzahl
wintertje	wintertjes

Gebrauchsbeispiele

Het was winter geworden.

Met iedere dag die verstreek, werd de winter strenger en er viel veel sneeuw.

Maar vergeet niet dat de winter snel nadert.

„Als we terugkeren naar Victoria,” hernam Heurtaux, „zal de Saint‐Enoch daar dan de winter doorbrengen?”

Kan ik nou van de winter de schaatsen nog onderbinden, dokter?

In de winter moet de grond wegens het rottingsgevaar echter niet te nat zijn.

In de winter zal ’t gebeuren.

Afrikaans	winter
Albanisch	dimër
Dänisch	vinter
Deutsch	Winter
Englisch	winter
Englisch (Altenglisch)	winter
Esperanto	vintro
Färöerisch	vetur
Finnisch	talvi
Französisch	hiver
Griechisch	χειμώνας
Isländisch	vetur
Italienisch	inverno
Katalanisch	hivern
Latein	hibernum; hiems
Luxemburgisch	Wanter
Niederdeutsch	winter
Norwegisch	vinter
Papiamento	invierno; tempu di friu; wenter
Polnisch	zima
Portugiesisch	inverno
Rumänisch	iarnă
Russisch	зима
Saterfriesisch	Winter
Schwedisch	vinter
Scots	winter
Spanisch	invierno
Tschechisch	zima
Türkisch	kış
Ungarisch	tél
Westfriesisch	winter