Information über das Wort verdubbelen (Niederländisch → Esperanto: duobligi)

Synonym: dupliceren

WortartVerb
Aussprache/vərˈdɵbələ(n)/
Trennungver·dub·be·len

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) verdubbel(ik) verdubbelde
(jij) verdubbelt(jij) verdubbelde
(hij) verdubbelt(hij) verdubbelde
(wij) verdubbelen(wij) verdubbelen
(jullie) verdubbelen(jullie) verdubbelen
(gij) verdubbelt(gij) verdubbeldet
(zij) verdubbelen(zij) verdubbelen
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) verdubbele(dat ik) verdubbelde
(dat jij) verdubbele(dat jij) verdubbelde
(dat hij) verdubbele(dat hij) verdubbelde
(dat wij) verdubbelen(dat wij) verdubbelden
(dat jullie) verdubbelen(dat jullie) verdubbelden
(dat gij) verdubbelet(dat gij) verdubbeldet
(dat zij) verdubbelen(dat zij) verdubbelden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
verdubbelverdubbelt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
verdubbelend, verdubbelende(hebben) verdubbeld

Gebrauchsbeispiele

Met verdubbelde voorzichtigheid en door zijn metgezellen gevolgd, gleed de gids onhoorbaar door het hoge gras langs de oever.
Het WNF wil dit minimaal verdubbelen.
Veel landen in de voormalige Sovjet‐Unie hebben hun militaire uitgaven sinds 2014 meer dan verdubbeld.
Wij verdubbelden onze inspanning.
Men kan zich voorstellen wat een bedrijvigheid er opeens in dit kleine stadje heerste nu het zijn bevolking in één dag verdubbeld zag.

Übersetzungen

Dänischfordoble
Deutschverdoppeln
Englischdouble; duplicate; redouble
Esperantoduobligi
Französischredoubler
Luxemburgischverduebelen
Papiamentodupliká; redupliká
Portugiesischdobrar
Saterfriesischferdubbelje
Schwedischdubblera; fördubbla
Sranandobru
Westfriesischferdûbelje