Information über das Wort aanlengen (Niederländisch → Esperanto: adulteri)

WortartVerb
Aussprache/ˈanlɛŋə(n)/
Trennungaan·len·gen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) leng aan(ik) lengde aan
(jij) lengt aan(jij) lengde aan
(hij) lengt aan(hij) lengde aan
(wij) lengen aan(wij) lengden aan
(jullie) lengen aan(jullie) lengden aan
(gij) lengt aan(gij) lengdet aan
(zij) lengen aan(zij) lengden aan
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) aanlenge(dat ik) aanlengde
(dat jij) aanlenge(dat jij) aanlengde
(dat hij) aanlenge(dat hij) aanlengde
(dat wij) aanlengen(dat wij) aanlengden
(dat jullie) aanlengen(dat jullie) aanlengden
(dat gij) aanlenget(dat gij) aanlengdet
(dat zij) aanlengen(dat zij) aanlengden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
leng aanlengt aan
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
aanlengend, aanlengende(hebben) aangelengd

Gebrauchsbeispiele

Het was aangelegde wijn.
Iedereen zegt dat het bier in de saloon aangelengd is.

Übersetzungen

Deutschverschneiden; panschen; verdünnen
Englischdilute; weaken
Esperantoadulteri
Portugiesischadulterar