Information über das Wort verpletteren (Niederländisch → Esperanto: frakasi)

Synonyme: intrappen, verbrijzelen, vermorzelen

WortartVerb
Aussprache/vərˈplɛtərə(n)/
Trennungver·plet·te·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) verpletter(ik) verpletterde
(jij) verplettert(jij) verpletterde
(hij) verplettert(hij) verpletterde
(wij) verpletteren(wij) verpletterden
(jullie) verpletteren(jullie) verpletterden
(gij) verplettert(gij) verpletterdet
(zij) verpletteren(zij) verpletterden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) verplettere(dat ik) verpletterde
(dat jij) verplettere(dat jij) verpletterde
(dat hij) verplettere(dat hij) verpletterde
(dat wij) verpletteren(dat wij) verpletterden
(dat jullie) verpletteren(dat jullie) verpletterden
(dat gij) verpletteret(dat gij) verpletterdet
(dat zij) verpletteren(dat zij) verpletterden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
verpletterverplettert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
verpletterend, verpletterende(hebben) verpletterd

Gebrauchsbeispiele

Toen slaakte hij een afschuwelijke kreet terwijl een van de gigantische voeten hem verpletterde.

Übersetzungen

Dänischknuse
Deutschzermalmen; zerschmettern; zertrümmern
Englischcrush; shatter; smash; dash
Esperantofrakasi
Färöerischknúsa; smildra; sora
Finnischmurskata
Französischbriser; fracasser; réduire en miettes
Katalanischdestroçar; destruir; trencar
Portugiesischbritar; esmagar; quebrar
Saterfriesischin Gruus slo; kuutbreeke
Schwedischkrossa
Spanischquebrantar; romper con estrépito
Srananmasi