Synonym: Wortart Verb Aussprache /ˈrokə(n)/ Trennung ro·ken Konjugation
Indikativ Präsens Präterium (ik) rook (ik) rookte (jij) rookt (jij) rookte (hij) rookt (hij) rookte (wij) roken (wij) rookten (jullie) roken (jullie) rookten (gij) rookt (gij) rooktet (zij) roken (zij) rookten Konjunktiv Präsens Präterium (dat ik) roke (dat ik) rookte (dat jij) roke (dat jij) rookte (dat hij) roke (dat hij) rookte (dat wij) roken (dat wij) rookten (dat jullie) roken (dat jullie) rookten (dat gij) roket (dat gij) rooktet (dat zij) roken (dat zij) rookten Imperativ Einzahl/Mehrzahl Mehrzahl rook rookt Partizipien Präsenspartizip Perfektpartizip rokend, rokende (hebben) gerookt
Deutsch | räuchern; in den Rauch hängen |
---|---|
Englisch | smoke |
Esperanto | fumaĵi |
Französisch | fumer; fumer des aliments |