Information über das Wort interneren (Niederländisch → Esperanto: internigi)

WortartVerb
Aussprache/ɪntərˈnerə(n)/
Trennungin·ter·ne·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) interneer(ik) interneerde
(jij) interneert(jij) interneerde
(hij) interneert(hij) interneerde
(wij) interneren(wij) interneerden
(jullie) interneren(jullie) interneerden
(gij) interneert(gij) interneerdet
(zij) interneren(zij) interneerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) internere(dat ik) interneerde
(dat jij) internere(dat jij) interneerde
(dat hij) internere(dat hij) interneerde
(dat wij) interneren(dat wij) interneerden
(dat jullie) interneren(dat jullie) interneerden
(dat gij) interneret(dat gij) interneerdet
(dat zij) interneren(dat zij) interneerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
interneerinterneert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
internerend, internerende(hebben) geïnterneerd

Übersetzungen

Deutschinternieren; ins Innere bringen; hineinbringen; in sich verschließen
Englischintern
Esperantointernigi