Information über das Wort flemen (Niederländisch → Esperanto: kaĵoli)

Synonyme: flikflooien, gatlikken, flikflooien tegen

WortartVerb
Aussprache/ˈflemə(n)/
Trennungfle·men

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) fleem(ik) fleemde
(jij) fleemt(jij) fleemde
(hij) fleemt(hij) fleemde
(wij) flemen(wij) fleemden
(jullie) flemen(jullie) fleemden
(gij) fleemt(gij) fleemdet
(zij) flemen(zij) fleemden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) fleme(dat ik) fleemde
(dat jij) fleme(dat jij) fleemde
(dat hij) fleme(dat hij) fleemde
(dat wij) flemen(dat wij) fleemden
(dat jullie) flemen(dat jullie) fleemden
(dat gij) flemet(dat gij) fleemdet
(dat zij) flemen(dat zij) fleemden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
fleemfleemt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
flemend, flemende(hebben) gefleemd

Gebrauchsbeispiele

„Zeg maar wat het zij moet”, sprak hij flemend.

Übersetzungen

Deutschumschmeicheln; umschmusen; schöntun
Englischcoax
Esperantokaĵoli
Spanischembaucar; embelecar; engatusar