Information über das Wort ledigen (Niederländisch → Esperanto: malplenigi)

Synonyme: legen, lenzen, lichten, ruimen, uithalen

WortartVerb
Aussprache/ˈledəɣə(n)/
Trennungle·di·gen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) ledig(ik) ledigde
(jij) ledigt(jij) ledigde
(hij) ledigt(hij) ledigde
(wij) ledigen(wij) ledigden
(jullie) ledigen(jullie) ledigden
(gij) ledigt(gij) ledigdet
(zij) ledigen(zij) ledigden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) ledige(dat ik) ledigde
(dat jij) ledige(dat jij) ledigde
(dat hij) ledige(dat hij) ledigde
(dat wij) ledigen(dat wij) ledigden
(dat jullie) ledigen(dat jullie) ledigden
(dat gij) lediget(dat gij) ledigdet
(dat zij) ledigen(dat zij) ledigden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
ledigledigt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
ledigend, ledigende(hebben) geledigd

Gebrauchsbeispiele

De meid zei dat er twee bezoekers waren geweest omdat ze twee lege glazen had omgewassen en twee asbakken geledigd had voor ze vertrok.
Geen ogenblik heb ik getalmd onderweg, zelfs niet om mijn blaas te ledigen.
Zo sprekende wees hij naar heer Bommel, die net bezig was het kopje thee tot op de bodem te ledigen, zoals te verwachten was.

Übersetzungen

Dänischtømme
Deutschausleeren; entleeren
Englischempty
Esperantomalplenigi
Französischvider
Griechischαδειάζω
Italienischvuotare
Rumänischgoli
Saterfriesischloosmoakje
Spanischvaciar
Srananleygi
Tschechischvyprázdnit
Türkischboşalmak; boşaltmak