Information über das Wort amalgameren (Niederländisch → Esperanto: amalgami)

WortartVerb
Aussprache/amɑlɣaˈmeːrə(n)/
Trennungamal·ga·me·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) amalgameer(ik) amalgameerde
(jij) amalgameert(jij) amalgameerde
(hij) amalgameert(hij) amalgameerde
(wij) amalgameren(wij) amalgameerden
(jullie) amalgameren(jullie) amalgameerden
(gij) amalgameert(gij) amalgameerdet
(zij) amalgameren(zij) amalgameerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) amalgamere(dat ik) amalgameerde
(dat jij) amalgamere(dat jij) amalgameerde
(dat hij) amalgamere(dat hij) amalgameerde
(dat wij) amalgameren(dat wij) amalgameerden
(dat jullie) amalgameren(dat jullie) amalgameerden
(dat gij) amalgameret(dat gij) amalgameerdet
(dat zij) amalgameren(dat zij) amalgameerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
amalgameeramalgameert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
amalgamerend, amalgamerende(hebben) geamalgameerd

Übersetzungen

Deutschamalgamieren
Englischamalgamate
Esperantoamalgami
Französischamalgamer
Portugiesischamalgamar
Saterfriesischamalgamierje