Information über das Wort mobiliseren (Niederländisch → Esperanto: mobilizi)

WortartVerb
Aussprache/mobiliˈzeːrə(n)/
Trennungmo·bi·li·se·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) mobiliseer(ik) mobiliseerde
(jij) mobiliseert(jij) mobiliseerde
(hij) mobiliseert(hij) mobiliseerde
(wij) mobiliseren(wij) mobiliseerden
(jullie) mobiliseren(jullie) mobiliseerden
(gij) mobiliseert(gij) mobiliseerdet
(zij) mobiliseren(zij) mobiliseerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) mobilisere(dat ik) mobiliseerde
(dat jij) mobilisere(dat jij) mobiliseerde
(dat hij) mobilisere(dat hij) mobiliseerde
(dat wij) mobiliseren(dat wij) mobiliseerden
(dat jullie) mobiliseren(dat jullie) mobiliseerden
(dat gij) mobiliseret(dat gij) mobiliseerdet
(dat zij) mobiliseren(dat zij) mobiliseerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
mobiliseermobiliseert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
mobiliserend, mobiliserende(hebben) gemobiliseerd

Übersetzungen

Deutschmobilisieren
Englischmobilize
Esperantomobilizi
Portugiesischmobilizar; preparar
Saterfriesischmobilisierje
Spanischmobilizar