Information über das Wort anticiperen (Niederländisch → Esperanto: anticipi)

Synonym: prejudiciëren

WortartVerb
Aussprache/ɑntisiˈpeːrə(n)/
Trennungan·ti·ci·pe·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) anticipeer(ik) anticipeerde
(jij) anticipeert(jij) anticipeerde
(hij) anticipeert(hij) anticipeerde
(wij) anticiperen(wij) anticipeerden
(jullie) anticiperen(jullie) anticipeerden
(gij) anticipeert(gij) anticipeerdet
(zij) anticiperen(zij) anticipeerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) anticipere(dat ik) anticipeerde
(dat jij) anticipere(dat jij) anticipeerde
(dat hij) anticipere(dat hij) anticipeerde
(dat wij) anticiperen(dat wij) anticipeerden
(dat jullie) anticiperen(dat jullie) anticipeerden
(dat gij) anticiperet(dat gij) anticipeerdet
(dat zij) anticiperen(dat zij) anticipeerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
anticipeeranticipeert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
anticiperend, anticiperende(hebben) geanticipeerd

Übersetzungen

Deutschantizipieren; vorausnehmen; vorwegnehmen; vorausempfangen; vorfristig leisten; im Voraus tun; im Voraus verwenden; vorgreifen; vor der Zeit erledigen; vorausahnen; vorhersehen
Englischanticipate
Esperantoanticipi
Französischanticiper
Italienischanticipare
Portugiesischantecipar
Saterfriesischantizipierje; foaruuttoanke
Spanischanticipar
Tschechischanticipovat; předjímat