Information über das Wort besprenkelen (Niederländisch → Esperanto: aspergi)

Synonyme: besproeien, sprenkelen, sproeien

WortartVerb
Aussprache/bəˈsprɛŋkələ(n)/
Trennungbe·spren·ke·len

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) besprenkel(ik) besprenkelde
(jij) besprenkelt(jij) besprenkelde
(hij) besprenkelt(hij) besprenkelde
(wij) besprenkelen(wij) besprenkelden
(jullie) besprenkelen(jullie) besprenkelden
(gij) besprenkelt(gij) besprenkeldet
(zij) besprenkelen(zij) besprenkelden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) besprenkele(dat ik) besprenkelde
(dat jij) besprenkele(dat jij) besprenkelde
(dat hij) besprenkele(dat hij) besprenkelde
(dat wij) besprenkelen(dat wij) besprenkelden
(dat jullie) besprenkelen(dat jullie) besprenkelden
(dat gij) besprenkelet(dat gij) besprenkeldet
(dat zij) besprenkelen(dat zij) besprenkelden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
besprenkelbesprenkelt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
besprenkelend, besprenkelende(hebben) besprenkeld

Übersetzungen

Deutschbesprengen; benetzen; besprühen
Englischsprinkle
Esperantoaspergi; surŝprucigi
Färöerischstøkka
Katalanischruixar
Portugiesischaspergir; borrifar; jogar água benta; orvalhar; regar
Saterfriesischbesproange; sproange
Spanischasperjar; hisopear; rociar
Tschechischpokropit; postříkat