Information über das Wort kruiden (Niederländisch → Esperanto: spici)

WortartVerb
Aussprache/ˈkrœy̯də(n)/
Trennungkrui·den

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) kruid(ik) kruidde
(jij) kruidt(jij) kruidde
(hij) kruidt(hij) kruidde
(wij) kruiden(wij) kruidden
(jullie) kruiden(jullie) kruidden
(gij) kruidt(gij) kruiddet
(zij) kruiden(zij) kruidden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) kruide(dat ik) kruidde
(dat jij) kruide(dat jij) kruidde
(dat hij) kruide(dat hij) kruidde
(dat wij) kruiden(dat wij) kruidden
(dat jullie) kruiden(dat jullie) kruidden
(dat gij) kruidet(dat gij) kruiddet
(dat zij) kruiden(dat zij) kruidden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
kruidkruidt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
kruidend, kruidende(hebben) gekruid

Gebrauchsbeispiele

Ze zullen de soep smakelijk kruiden.

Übersetzungen

Deutschwürzen
Englischspice; flavour; season
Esperantospici
Französischassaisonner
Portugiesischcondimentar; temperar
Saterfriesischkrüüdje