Information über das Wort omkléden (Niederländisch → Esperanto: vesti)

Synonyme: aankleden, kleden, staan

WortartVerb
Aussprache/ɔmˈkledə(n)/
Trennungom·kle·den

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) omkleed(ik) omkleedde
(jij) omkleedt(jij) omkleedde
(hij) omkleedt(hij) omkleedde
(wij) omkleden(wij) omkleedden
(jullie) omkleden(jullie) omkleedden
(gij) omkleedt(gij) omkleeddet
(zij) omkleden(zij) omkleedden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) omklede(dat ik) omkleedde
(dat jij) omklede(dat jij) omkleedde
(dat hij) omklede(dat hij) omkleedde
(dat wij) omkleden(dat wij) omkleedden
(dat jullie) omkleden(dat jullie) omkleedden
(dat gij) omkledet(dat gij) omkleeddet
(dat zij) omkleden(dat zij) omkleedden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
omkleedomkleedt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
omkledend, omkledende(hebben) omkleed