Information about the word négeren (Dutch → Esperanto: brutali)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈneɣərə(n)/
Hyphenationne·ge·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) neger(ik) negerde
(jij) negert(jij) negerde
(hij) negert(hij) negerde
(wij) negeren(wij) negerden
(jullie) negeren(jullie) negerden
(gij) negert(gij) negerdet
(zij) negeren(zij) negerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) negere(dat ik) negerde
(dat jij) negere(dat jij) negerde
(dat hij) negere(dat hij) negerde
(dat wij) negeren(dat wij) negerden
(dat jullie) negeren(dat jullie) negerden
(dat gij) negeret(dat gij) negerdet
(dat zij) negeren(dat zij) negerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
negernegert
Participles
Present participlePast participle
negerend, negerende(hebben) genegerd

Usage samples

Ze hadden ’m genegerd en met straf op straf achtervolgd.