Synonyms: lopen, stappen, treden, banjeren
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ˈsxrɛi̯də(n)/ |
---|
Hyphenation | schrij·den |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) schrijd | (ik) schreed |
(jij) schrijdt | (jij) schreed |
(hij) schrijdt | (hij) schreed |
(wij) schrijden | (wij) schreden |
(jullie) schrijden | (jullie) schreden |
(gij) schrijdt | (gij) schreedt |
(zij) schrijden | (zij) schreden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) schrijde | (dat ik) schrede |
(dat jij) schrijde | (dat jij) schrede |
(dat hij) schrijde | (dat hij) schrede |
(dat wij) schrijden | (dat wij) schreden |
(dat jullie) schrijden | (dat jullie) schreden |
(dat gij) schrijdet | (dat gij) schredet |
(dat zij) schrijden | (dat zij) schreden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
schrijd | schrijdt |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
schrijdend, schrijdende | (hebben/zijn) geschreden |
Plechtstatig schreden wij naar de rivier, waar de gevangenen aan de kapitein werden overgedragen, die hen, in ons bijzijn, in verzekerde bewaring stelde.