Information about the word domesticeren (Dutch → Esperanto: domestiki)

Part of speechverb
Pronunciation/domɛstiˈserə(n)/
Hyphenationdo·mes·ti·ce·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) domesticeer(ik) domesticeerde
(jij) domesticeert(jij) domesticeerde
(hij) domesticeert(hij) domesticeerde
(wij) domesticeren(wij) domesticeerden
(jullie) domesticeren(jullie) domesticeerden
(gij) domesticeert(gij) domesticeerdet
(zij) domesticeren(zij) domesticeerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) domesticere(dat ik) domesticeerde
(dat jij) domesticere(dat jij) domesticeerde
(dat hij) domesticere(dat hij) domesticeerde
(dat wij) domesticeren(dat wij) domesticeerden
(dat jullie) domesticeren(dat jullie) domesticeerden
(dat gij) domesticeret(dat gij) domesticeerdet
(dat zij) domesticeren(dat zij) domesticeerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
domesticeerdomesticeert
Participles
Present participlePast participle
domesticerend, domesticerende(hebben) gedomesticeerd

Translations

Englishdomesticate
Esperantodomestiki
Germandomestizieren