Information about the word inconveniëren (Dutch → Esperanto: maloportuni)

Synonyms: bezwaren, lastig vallen, ongelegen komen

Part of speechverb
Pronunciation/ɪŋkonvenijerə(n)/
Hyphenationin·con·ve·ni·e·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) inconvenieer(ik) inconvenieerde
(jij) inconvenieert(jij) inconvenieerde
(hij) inconvenieert(hij) inconvenieerde
(wij) inconveniëren(wij) inconvenieerden
(jullie) inconveniëren(jullie) inconvenieerden
(gij) inconvenieert(gij) inconvenieerdet
(zij) inconveniëren(zij) inconvenieerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) inconveniëre(dat ik) inconvenieerde
(dat jij) inconveniëre(dat jij) inconvenieerde
(dat hij) inconveniëre(dat hij) inconvenieerde
(dat wij) inconveniëren(dat wij) inconvenieerden
(dat jullie) inconveniëren(dat jullie) inconvenieerden
(dat gij) inconveniëret(dat gij) inconvenieerdet
(dat zij) inconveniëren(dat zij) inconvenieerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
inconvenieerinconvenieert
Participles
Present participlePast participle
inconveniërend, inconveniërende(hebben) geïnconvenieerd

Usage samples

Als het u niet inconvenieert, wil ik weleens een blik op uw bezigheden slaan.

Translations

Englishdisturb; incommode; trouble
Esperantomaloportuni