Information about the word sulfoneren (Dutch → Esperanto: sulfonizi)

Part of speechverb
Pronunciation/sɵlfoˈnerə(n)/
Hyphenationsul·fo·ne·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) sulfoneer(ik) sulfoneerde
(jij) sulfoneert(jij) sulfoneerde
(hij) sulfoneert(hij) sulfoneerde
(wij) sulfoneren(wij) sulfoneerden
(jullie) sulfoneren(jullie) sulfoneerden
(gij) sulfoneert(gij) sulfoneerdet
(zij) sulfoneren(zij) sulfoneerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) sulfonere(dat ik) sulfoneerde
(dat jij) sulfonere(dat jij) sulfoneerde
(dat hij) sulfonere(dat hij) sulfoneerde
(dat wij) sulfoneren(dat wij) sulfoneerden
(dat jullie) sulfoneren(dat jullie) sulfoneerden
(dat gij) sulfoneret(dat gij) sulfoneerdet
(dat zij) sulfoneren(dat zij) sulfoneerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
sulfoneersulfoneert
Participles
Present participlePast participle
sulfonerend, sulfonerende(hebben) gesulfoneerd

Translations

Englishsulphonate
Esperantosulfonizi