Information about the word kwantificeren (Dutch → Esperanto: fiksi la kvanton de)

Part of speechverb
Pronunciation/kʋɑntifiˈserə(n)/
Hyphenationkwan·ti·fi·ce·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) kwantificeer(ik) kwantificeerde
(jij) kwantificeert(jij) kwantificeerde
(hij) kwantificeert(hij) kwantificeerde
(wij) kwantificeren(wij) kwantificeerden
(jullie) kwantificeren(jullie) kwantificeerden
(gij) kwantificeert(gij) kwantificeerdet
(zij) kwantificeren(zij) kwantificeerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) kwantificere(dat ik) kwantificeerde
(dat jij) kwantificere(dat jij) kwantificeerde
(dat hij) kwantificere(dat hij) kwantificeerde
(dat wij) kwantificeren(dat wij) kwantificeerden
(dat jullie) kwantificeren(dat jullie) kwantificeerden
(dat gij) kwantificeret(dat gij) kwantificeerdet
(dat zij) kwantificeren(dat zij) kwantificeerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
kwantificeerkwantificeert
Participles
Present participlePast participle
kwantificerend, kwantificerende(hebben) gekwantificeerd

Translations

Englishquantify
Esperantofiksi la kvanton de