Information about the word afweren (Dutch → Esperanto: forklini)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɑfʋeːrə(n)/
Hyphenationaf·we·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) weer af(ik) weerde af
(jij) weert af(jij) weerde af
(hij) weert af(hij) weerde af
(wij) weren af(wij) weerden af
(jullie) weren af(jullie) weerden af
(gij) weert af(gij) weerdet af
(zij) weren af(zij) weerden af
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) afwere(dat ik) afweerde
(dat jij) afwere(dat jij) afweerde
(dat hij) afwere(dat hij) afweerde
(dat wij) afweren(dat wij) afweerden
(dat jullie) afweren(dat jullie) afweerden
(dat gij) afweret(dat gij) afweerdet
(dat zij) afweren(dat zij) afweerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
weer afweert af
Participles
Present participlePast participle
afwerend, afwerende(hebben) afgeweerd

Translations

Englishparry; ward off
Esperantoforklini