Information about the word lallen (Dutch → Esperanto: fuŝparoli)

Synonyms: brabbelen, krompraten

Part of speechverb
Pronunciation/ˈlɑlə(n)/
Hyphenationlal·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) lal(ik) lalde
(jij) lalt(jij) lalde
(hij) lalt(hij) lalde
(wij) lallen(wij) lalden
(jullie) lallen(jullie) lalden
(gij) lalt(gij) laldet
(zij) lallen(zij) lalden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) lalle(dat ik) lalde
(dat jij) lalle(dat jij) lalde
(dat hij) lalle(dat hij) lalde
(dat wij) lallen(dat wij) lalden
(dat jullie) lallen(dat jullie) lalden
(dat gij) lallet(dat gij) laldet
(dat zij) lallen(dat zij) lalden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
lallalt
Participles
Present participlePast participle
lallend, lallende(hebben) gelald

Usage samples

Lallend maken ze hun fietsen los waarna ze zigzaggend het industrieterrein afrijden.

Translations

Englishbabble; gibber
Esperantofuŝparoli