Information about the word guillocheren (Dutch → Esperanto: giloŝi)

Part of speechverb
Pronunciation/ɡilɔˈsjer(n)/
Hyphenationguil·loch·e·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) guillocheer(ik) guillocheerde
(jij) guillocheert(jij) guillocheerde
(hij) guillocheert(hij) guillocheerde
(wij) guillocheren(wij) guillocheerden
(jullie) guillocheren(jullie) guillocheerden
(gij) guillocheert(gij) guillocheerdet
(zij) guillocheren(zij) guillocheerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) guillochere(dat ik) guillocheerde
(dat jij) guillochere(dat jij) guillocheerde
(dat hij) guillochere(dat hij) guillocheerde
(dat wij) guillocheren(dat wij) guillocheerden
(dat jullie) guillocheren(dat jullie) guillocheerden
(dat gij) guillocheret(dat gij) guillocheerdet
(dat zij) guillocheren(dat zij) guillocheerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
guillocheerguillocheert
Participles
Present participlePast participle
guillocherend, guillocherende(hebben) geguillocheerd

Translations

Englishguilloche
Esperantogiloŝi
Germanguillochieren; Guillochen stechen auf