Information about the word impregneren (Dutch → Esperanto: impregni)

Part of speechverb
Pronunciation/ɪmprɛxˈnerə(n)/
Hyphenationim·preg·ne·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) impregneer(ik) impregneerde
(jij) impregneert(jij) impregneerde
(hij) impregneert(hij) impregneerde
(wij) impregneren(wij) impregneerden
(jullie) impregneren(jullie) impregneerden
(gij) impregneert(gij) impregneerdet
(zij) impregneren(zij) impregneerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) impregnere(dat ik) impregneerde
(dat jij) impregnere(dat jij) impregneerde
(dat hij) impregnere(dat hij) impregneerde
(dat wij) impregneren(dat wij) impregneerden
(dat jullie) impregneren(dat jullie) impregneerden
(dat gij) impregneret(dat gij) impregneerdet
(dat zij) impregneren(dat zij) impregneerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
impregneerimpregneert
Participles
Present participlePast participle
impregnerend, impregnerende(hebben) geïmpregneerd

Usage samples

Het is geïmpregneerd met het vet van zebra’s.

Translations

Czechimpregnovat; napustit
Englishimpregnate
Esperantoimpregni
Germandurchtränken; imprägnieren; befruchten; tränken
Spanishimpregnar