Synonym: interpoleren
Part of speech | verb |
---|
Indicative mood | |
---|---|
Present tense | Past tense |
(ik) voeg tussen | (ik) voegde tussen |
(jij) voegt tussen | (jij) voegde tussen |
(hij) voegt tussen | (hij) voegde tussen |
(wij) voegen tussen | (wij) voegden tussen |
(jullie) voegen tussen | (jullie) voegden tussen |
(gij) voegt tussen | (gij) voegdet tussen |
(zij) voegen tussen | (zij) voegden tussen |
Subjunctive mood | |
Present tense | Past tense |
(dat ik) tussenvoege | (dat ik) tussenvoegde |
(dat jij) tussenvoege | (dat jij) tussenvoegde |
(dat hij) tussenvoege | (dat hij) tussenvoegde |
(dat wij) tussenvoegen | (dat wij) tussenvoegden |
(dat jullie) tussenvoegen | (dat jullie) tussenvoegden |
(dat gij) tussenvoeget | (dat gij) tussenvoegdet |
(dat zij) tussenvoegen | (dat zij) tussenvoegden |
Imperative mood | |
Singular/Plural | Plural |
voeg tussen | voegt tussen |
Participles | |
Present participle | Past participle |
tussenvoegend, tussenvoegende | (hebben) tussengevoegd |
English | interpolate |
---|---|
Esperanto | interpoli |
German | einschieben; einfügen |
Spanish | interpolar |