Information about the word catechiseren (Dutch → Esperanto: kateĥizi)

Part of speechverb
Pronunciation/katəxiˈzerə(n)/
Hyphenationca·te·chi·se·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) catechiseer(ik) catechiseerde
(jij) catechiseert(jij) catechiseerde
(hij) catechiseert(hij) catechiseerde
(wij) catechiseren(wij) catechiseerden
(jullie) catechiseren(jullie) catechiseerden
(gij) catechiseert(gij) catechiseerdet
(zij) catechiseren(zij) catechiseerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) catechisere(dat ik) catechiseerde
(dat jij) catechisere(dat jij) catechiseerde
(dat hij) catechisere(dat hij) catechiseerde
(dat wij) catechiseren(dat wij) catechiseerden
(dat jullie) catechiseren(dat jullie) catechiseerden
(dat gij) catechiseret(dat gij) catechiseerdet
(dat zij) catechiseren(dat zij) catechiseerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
catechiseercatechiseert
Participles
Present participlePast participle
catechiserend, catechiserende(hebben) gecatechiseerd

Translations

Englishcatechize
Esperantokateĥizi; katekizi
Germankatechisieren
Spanishcatequizar