Information about the word duperen (Dutch → Esperanto: kaŭzi malutilon al)

Synonym: benadelen

Part of speechverb
Pronunciation/dyˈperə(n)/
Hyphenationdu·pe·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) dupeer(ik) dupeerde
(jij) dupeert(jij) dupeerde
(hij) dupeert(hij) dupeerde
(wij) duperen(wij) dupeerden
(jullie) duperen(jullie) dupeerden
(gij) dupeert(gij) dupeerdet
(zij) duperen(zij) dupeerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) dupere(dat ik) dupeerde
(dat jij) dupere(dat jij) dupeerde
(dat hij) dupere(dat hij) dupeerde
(dat wij) duperen(dat wij) dupeerden
(dat jullie) duperen(dat jullie) dupeerden
(dat gij) duperet(dat gij) dupeerdet
(dat zij) duperen(dat zij) dupeerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
dupeerdupeert
Participles
Present participlePast participle
duperend, duperende(hebben) gedupeerd

Translations

Englishharm; hurt; injure; prejudice
Esperantokaŭzi malutilon al