Information about the word genaken (Dutch → Esperanto: aliri)

Synonyms: benaderen, gaan naar, in aantocht zijn, komen aanzetten, naderen

Part of speechverb
Pronunciation/ɣəˈnakə(n)/
Hyphenationge·na·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) genaak(ik) genaakte
(jij) genaakt(jij) genaakte
(hij) genaakt(hij) genaakte
(wij) genaken(wij) genaakten
(jullie) genaken(jullie) genaakten
(gij) genaakt(gij) genaaktet
(zij) genaken(zij) genaakten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) genake(dat ik) genaakte
(dat jij) genake(dat jij) genaakte
(dat hij) genake(dat hij) genaakte
(dat wij) genaken(dat wij) genaakten
(dat jullie) genaken(dat jullie) genaakten
(dat gij) genaket(dat gij) genaaktet
(dat zij) genaken(dat zij) genaakten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
genaakgenaakt
Participles
Present participlePast participle
genakend, genakende(zijn) genaakt

Translations

Catalanaccedir; dirigir‐se
Englishapproach
Esperantoaliri
Germananlaufen; herangehen; hinzugehen; zugehen; herantreten
Latinadire
Portugueseaproximar‐se; dirigir‐se
Romanianse apropia