Information about the word belenen (Dutch → Esperanto: lombardi)

Synonyms: lenen tegen een onderpand, verpanden

Part of speechverb
Pronunciation/bəˈlenə(n)/
Hyphenationbe·le·nen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) beleen(ik) beleende
(jij) beleent(jij) beleende
(hij) beleent(hij) beleende
(wij) belenen(wij) beleenden
(jullie) belenen(jullie) beleenden
(gij) beleent(gij) beleendet
(zij) belenen(zij) beleenden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) belene(dat ik) beleende
(dat jij) belene(dat jij) beleende
(dat hij) belene(dat hij) beleende
(dat wij) belenen(dat wij) beleenden
(dat jullie) belenen(dat jullie) beleenden
(dat gij) belenet(dat gij) beleendet
(dat zij) belenen(dat zij) beleenden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
beleenbeleent
Participles
Present participlePast participle
belenend, belenende(hebben) beleend

Usage samples

Heb je weleens iets beleend, Bridget?
Alexander Solouche verkocht Troubelles laatste sieraden en beleende zijn zegelring, die een erfstuk was.

Translations

Englishborrow money on; pawn
Esperantolombardi
Frenchemprunter sur gages
Spanishempeñar; pignorar