Information about the word magnetiseren (Dutch → Esperanto: magnetigi)

Part of speechverb
Pronunciation/mɑxnetiˈzerə(n)/
Hyphenationmag·ne·ti·se·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) magnetiseer(ik) magnetiseerde
(jij) magnetiseert(jij) magnetiseerde
(hij) magnetiseert(hij) magnetiseerde
(wij) magnetiseren(wij) magnetiseerden
(jullie) magnetiseren(jullie) magnetiseerden
(gij) magnetiseert(gij) magnetiseerdet
(zij) magnetiseren(zij) magnetiseerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) magnetisere(dat ik) magnetiseerde
(dat jij) magnetisere(dat jij) magnetiseerde
(dat hij) magnetisere(dat hij) magnetiseerde
(dat wij) magnetiseren(dat wij) magnetiseerden
(dat jullie) magnetiseren(dat jullie) magnetiseerden
(dat gij) magnetiseret(dat gij) magnetiseerdet
(dat zij) magnetiseren(dat zij) magnetiseerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
magnetiseermagnetiseert
Participles
Present participlePast participle
magnetiserend, magnetiserende(hebben) gemagnetiseerd

Translations

Englishmagnetize
Esperantomagnetigi; magneti