Information about the word pinken (Dutch → Esperanto: palpebrumi)

Synonyms: met de ogen knipperen, tintelogen, met zijn ogen knipperen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈpɪŋkə(n)/
Hyphenationpin·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) pink(ik) pinkte
(jij) pinkt(jij) pinkte
(hij) pinkt(hij) pinkte
(wij) pinken(wij) pinkten
(jullie) pinken(jullie) pinkten
(gij) pinkt(gij) pinktet
(zij) pinken(zij) pinkten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) pinke(dat ik) pinkte
(dat jij) pinke(dat jij) pinkte
(dat hij) pinke(dat hij) pinkte
(dat wij) pinken(dat wij) pinkten
(dat jullie) pinken(dat jullie) pinkten
(dat gij) pinket(dat gij) pinktet
(dat zij) pinken(dat zij) pinkten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
pinkpinkt
Participles
Present participlePast participle
pinkend, pinkende(hebben) gepinkt

Translations

Englishblink
Esperantopalpebrumi
Faeroeseblunka
Germanblinzeln; zwinkern
Portuguesepestanejar; piscar
Saterland Frisianknipoogje; kwinkje
Spanishguiñar el ojo; pestañear