Information about the word spiegelen (Dutch → Esperanto: reflekti)

Synonyms: reflecteren, terugkaatsen, weerkaatsen, weerspiegelen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈspiɣələ(n)/
Hyphenationspie·gel·en

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) spiegel(ik) spiegelde
(jij) spiegelt(jij) spiegelde
(hij) spiegelt(hij) spiegelde
(wij) spiegelen(wij) spiegelden
(jullie) spiegelen(jullie) spiegelden
(gij) spiegelt(gij) spiegeldet
(zij) spiegelen(zij) spiegelden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) spiegele(dat ik) spiegelde
(dat jij) spiegele(dat jij) spiegelde
(dat hij) spiegele(dat hij) spiegelde
(dat wij) spiegelen(dat wij) spiegelden
(dat jullie) spiegelen(dat jullie) spiegelden
(dat gij) spiegelet(dat gij) spiegeldet
(dat zij) spiegelen(dat zij) spiegelden
Participles
Present participlePast participle
spiegelend, spiegelende(hebben) gespiegeld

Usage samples

Bewegingloos staand zag Rhialto de beeltenis van een vrouw gespiegeld, die vreemd bleek was en wier zilverkleurige haar binnen een zwarte band werd gehouden.

Translations

Afrikaansweerspieël
Catalanreflectir
Danishkaste tilbage; reflektere
Englishreflect
Esperantoreflekti
Frenchréfléchir; refléter; renvoyer
Germanreflektieren; rückstrahlen
Portugueserefletir; reverberar
Saterland Frisianreflektierje; touräächstroalje
Spanishreflejar
Turkishaksetmek