Information about the word schoffelen (Dutch → Esperanto: sarki)

Synonym: wieden

Part of speechverb
Pronunciation/ˈsxɔfələ(n)/
Hyphenationschof·fe·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) schoffel(ik) schoffelde
(jij) schoffelt(jij) schoffelde
(hij) schoffelt(hij) schoffelde
(wij) schoffelen(wij) schoffelden
(jullie) schoffelen(jullie) schoffelden
(gij) schoffelt(gij) schoffeldet
(zij) schoffelen(zij) schoffelden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) schoffele(dat ik) schoffelde
(dat jij) schoffele(dat jij) schoffelde
(dat hij) schoffele(dat hij) schoffelde
(dat wij) schoffelen(dat wij) schoffelden
(dat jullie) schoffelen(dat jullie) schoffelden
(dat gij) schoffelet(dat gij) schoffeldet
(dat zij) schoffelen(dat zij) schoffelden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
schoffelschoffelt
Participles
Present participlePast participle
schoffelend, schoffelende(hebben) geschoffeld

Usage samples

Bij het hek was Janus bezig te schoffelen.

Translations

Catalanbirbar; eixarcolar
Englishhoe
Esperantosarki
Faeroeselúka
Frenchsarcler
Germanjäten; ausjäten
Portuguesemondar; sachar
Spanishcarpir; escardar; sachar