Synonym: zich ontkleden
Part of speech | reflexive verb |
---|---|
Hyphenation | zich uit·kle·den |
Indicative mood | |
---|---|
Present tense | Past tense |
(ik) kleed mij uit | (ik) kleedde mij uit |
(jij) kleedt je uit | (jij) kleedde je uit |
(hij) kleedt zich uit | (hij) kleedde zich uit |
(wij) kleden ons uit | (wij) kleedden ons uit |
(jullie) kleden ons uit | (jullie) kleedden ons uit |
(gij) kleedt u uit | (gij) kleeddet u uit |
(zij) kleden zich uit | (zij) kleedden zich uit |
Subjunctive mood | |
Present tense | Past tense |
(dat ik) mij uitklede | (dat ik) mij uitkleedde |
(dat jij) je uitklede | (dat jij) je uitkleedde |
(dat hij) zich uitklede | (dat hij) zich uitkleedde |
(dat wij) ons uitkleden | (dat wij) ons uitkleedden |
(dat jullie) ons uitkleden | (dat jullie) ons uitkleedden |
(dat gij) u uitkledet | (dat gij) u uitkleeddet |
(dat zij) zich uitkleden | (dat zij) zich uitkleedden |
Imperative mood | |
Singular/Plural | Plural |
kleed je uit | kleedt je uit |
Participles | |
Present participle | Past participle |
zich uitkledend, zich uitkledende | (hebben) zich uitgekleed |