Information about the word bruineren (Dutch → Esperanto: brunigi)

Synonyms: bruinen, bruin maken

Part of speechverb
Pronunciation/brœy̯ˈnerə(n)/
Hyphenationbrui·ne·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) bruineer(ik) bruineer
(jij) bruineert(jij) bruineer
(hij) bruineert(hij) bruineer
(wij) bruineren(wij) bruineren
(jullie) bruineren(jullie) bruineren
(gij) bruineert(gij) bruineert
(zij) bruineren(zij) bruineren
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) bruinere(dat ik) bruineere
(dat jij) bruinere(dat jij) bruineere
(dat hij) bruinere(dat hij) bruineere
(dat wij) bruineren(dat wij) bruineeren
(dat jullie) bruineren(dat jullie) bruineeren
(dat gij) bruineret(dat gij) bruineeret
(dat zij) bruineren(dat zij) bruineeren
Imperative mood
Singular/PluralPlural
bruineerbruineert
Participles
Present participlePast participle
bruinerend, bruinerende(hebben) gebruineerd

Translations

Englishbrown
Esperantobrunigi
Faeroesebrúnka
Germanbräunen; braun machen; brünieren; braun färben; braun beizen
Portuguesetornar castanho; tornar marrom