Information about the word ausculteren (Dutch → Esperanto: brustaŭskulti)

Part of speechverb
Pronunciation/ɑu̯skɵlˈteːrə(n)/
Hyphenationau·scul·te·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) ausculteer(ik) ausculteerde
(jij) ausculteert(jij) ausculteerde
(hij) ausculteert(hij) ausculteerde
(wij) ausculteren(wij) ausculteerden
(jullie) ausculteren(jullie) ausculteerden
(gij) ausculteert(gij) ausculteerdet
(zij) ausculteren(zij) ausculteerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) auscultere(dat ik) ausculteerde
(dat jij) auscultere(dat jij) ausculteerde
(dat hij) auscultere(dat hij) ausculteerde
(dat wij) ausculteren(dat wij) ausculteerden
(dat jullie) ausculteren(dat jullie) ausculteerden
(dat gij) ausculteret(dat gij) ausculteerdet
(dat zij) ausculteren(dat zij) ausculteerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
ausculteerausculteert
Participles
Present participlePast participle
ausculterend, ausculterende(hebben) geausculteerd

Translations

Englishauscultate
Esperantobrustaŭskulti
Portugueseauscultar