Synoniemen: afpersen, knevelen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɑvdʋɪŋə(n)/ |
---|
Afbreking | af·dwin·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) dwing af | (ik) dwong af |
(jij) dwingt af | (jij) dwong af |
(hij) dwingt af | (hij) dwong af |
(wij) dwingen af | (wij) dwongen af |
(jullie) dwingen af | (jullie) dwongen af |
(gij) dwingt af | (gij) dwongt af |
(zij) dwingen af | (zij) dwongen af |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) afdwinge | (dat ik) afdwonge |
(dat jij) afdwinge | (dat jij) afdwonge |
(dat hij) afdwinge | (dat hij) afdwonge |
(dat wij) afdwingen | (dat wij) afdwongen |
(dat jullie) afdwingen | (dat jullie) afdwongen |
(dat gij) afdwinget | (dat gij) afdwonget |
(dat zij) afdwingen | (dat zij) afdwongen |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
dwing af | dwingt af |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
afdwingend, afdwingende | (hebben) afgedwongen |