Synoniemen: aanvoeren, bevelen, het bevel voeren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /kɔmɑnˈderə(n)/ |
---|
Afbreking | com·man·de·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) commandeer | (ik) commandeerde |
(jij) commandeert | (jij) commandeerde |
(hij) commandeert | (hij) commandeerde |
(wij) commanderen | (wij) commandeerden |
(jullie) commanderen | (jullie) commandeerden |
(gij) commandeert | (gij) commandeerdet |
(zij) commanderen | (zij) commandeerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) commandere | (dat ik) commandeerde |
(dat jij) commandere | (dat jij) commandeerde |
(dat hij) commandere | (dat hij) commandeerde |
(dat wij) commanderen | (dat wij) commandeerden |
(dat jullie) commanderen | (dat jullie) commandeerden |
(dat gij) commanderet | (dat gij) commandeerdet |
(dat zij) commanderen | (dat zij) commandeerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
commandeer | commandeert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
commanderend, commanderende | (hebben) gecommandeerd |