Informatie over het woord beffen (Nederlands → Esperanto: piĉleki)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbɛfə(n)/
Afbrekingbef·fen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bef(ik) befte
(jij) beft(jij) befte
(hij) beft(hij) befte
(wij) beffen(wij) beften
(jullie) beffen(jullie) beften
(gij) beft(gij) beftet
(zij) beffen(zij) beften
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) beffe(dat ik) befte
(dat jij) beffe(dat jij) befte
(dat hij) beffe(dat hij) befte
(dat wij) beffen(dat wij) beften
(dat jullie) beffen(dat jullie) beften
(dat gij) beffet(dat gij) beftet
(dat zij) beffen(dat zij) beften
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
befbeft
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
beffend, beffende(hebben) gebeft

Vertalingen

Engelseat cunt
Esperantopiĉleki; frandzi; franzi