Synoniemen: uitpluizen, uitrafelen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɔntˈrafələ(n)/ |
---|
Afbreking | ont·ra·fe·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) ontrafel | (ik) ontrafelde |
(jij) ontrafelt | (jij) ontrafelde |
(hij) ontrafelt | (hij) ontrafelde |
(wij) ontrafelen | (wij) ontrafelden |
(jullie) ontrafelen | (jullie) ontrafelden |
(gij) ontrafelt | (gij) ontrafeldet |
(zij) ontrafelen | (zij) ontrafelden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) ontrafele | (dat ik) ontrafelde |
(dat jij) ontrafele | (dat jij) ontrafelde |
(dat hij) ontrafele | (dat hij) ontrafelde |
(dat wij) ontrafelen | (dat wij) ontrafelden |
(dat jullie) ontrafelen | (dat jullie) ontrafelden |
(dat gij) ontrafelet | (dat gij) ontrafeldet |
(dat zij) ontrafelen | (dat zij) ontrafelden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
ontrafel | ontrafelt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
ontrafelend, ontrafelende | (hebben) ontrafeld |