Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ɔndərˈtitələ(n)/ |
Afbreking | on·der·ti·te·len |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) ondertitel | (ik) ondertitelde |
(jij) ondertitelt | (jij) ondertitelde |
(hij) ondertitelt | (hij) ondertitelde |
(wij) ondertitelen | (wij) ondertitelden |
(jullie) ondertitelen | (jullie) ondertitelden |
(gij) ondertitelt | (gij) ondertiteldet |
(zij) ondertitelen | (zij) ondertitelden |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) ondertitele | (dat ik) ondertitelde |
(dat jij) ondertitele | (dat jij) ondertitelde |
(dat hij) ondertitele | (dat hij) ondertitelde |
(dat wij) ondertitelen | (dat wij) ondertitelden |
(dat jullie) ondertitelen | (dat jullie) ondertitelden |
(dat gij) ondertitelet | (dat gij) ondertiteldet |
(dat zij) ondertitelen | (dat zij) ondertitelden |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
ondertitel | ondertitelt |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
ondertitelend, ondertitelende | (hebben) ondertiteld |
Engels | subtitle |
---|---|
Esperanto | subtitoligi |