Informatie over het woord budgetteren (Nederlands → Esperanto: buĝeti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/bɵdzjɛˈterə(n)/
Afbrekingbud·get·te·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) budgetteer(ik) budgetteerde
(jij) budgetteert(jij) budgetteerde
(hij) budgetteert(hij) budgetteerde
(wij) budgetteren(wij) budgetteerden
(jullie) budgetteren(jullie) budgetteerden
(gij) budgetteert(gij) budgetteerdet
(zij) budgetteren(zij) budgetteerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) budgettere(dat ik) budgetteerde
(dat jij) budgettere(dat jij) budgetteerde
(dat hij) budgettere(dat hij) budgetteerde
(dat wij) budgetteren(dat wij) budgetteerden
(dat jullie) budgetteren(dat jullie) budgetteerden
(dat gij) budgetteret(dat gij) budgetteerdet
(dat zij) budgetteren(dat zij) budgetteerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
budgetteerbudgetteert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
budgetterend, budgetterende(hebben) gebudgetteerd

Vertalingen

Engelsappropriate
Esperantobuĝeti