Informatie over het woord updaten (Nederlands → Esperanto: ĝisdatigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɵbdetə(n)/
Afbrekingup·da·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) update(ik) updatete
(jij) updatet(jij) updatete
(hij) updatet(hij) updatete
(wij) updaten(wij) updateten
(jullie) updaten(jullie) updateten
(gij) updatet(gij) updatetet
(zij) updaten(zij) updateten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) update(dat ik) updatete
(dat jij) update(dat jij) updatete
(dat hij) update(dat hij) updatete
(dat wij) updaten(dat wij) updateten
(dat jullie) updaten(dat jullie) updateten
(dat gij) updatet(dat gij) updatetet
(dat zij) updaten(dat zij) updateten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
updateupdatet
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
updatend, updatende(hebben) geüpdatet

Vertalingen

Duitsaktualisieren
Engelsupdate
Esperantoĝisdatigi