Informatie over het woord pendelen (Nederlands → Esperanto: navedi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈpɛndələ(n)/
Afbrekingpen·de·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) pendel(ik) pendelde
(jij) pendelt(jij) pendelde
(hij) pendelt(hij) pendelde
(wij) pendelen(wij) pendelden
(jullie) pendelen(jullie) pendelden
(gij) pendelt(gij) pendeldet
(zij) pendelen(zij) pendelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) pendele(dat ik) pendelde
(dat jij) pendele(dat jij) pendelde
(dat hij) pendele(dat hij) pendelde
(dat wij) pendelen(dat wij) pendelden
(dat jullie) pendelen(dat jullie) pendelden
(dat gij) pendelet(dat gij) pendeldet
(dat zij) pendelen(dat zij) pendelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
pendelpendelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
pendelend, pendelende(hebben) gependeld

Voorbeelden van gebruik

Een groep vrachtschepen, waarvan de meesten onder VS‐sancties staan vanwege veronderstelde wapenleveranties, pendelt tussen Raseon (Noord‐Korea) en de militaire haven van Dunaj in Rusland.

Vertalingen

Engelscommute; shuttle
Esperantonavedi