Synoniem: heilig verklaren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /kanoniˈzerə(n)/ |
---|
Afbreking | ca·no·ni·seren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) canoniseer | (ik) canoniseerde |
(jij) canoniseert | (jij) canoniseerde |
(hij) canoniseert | (hij) canoniseerde |
(wij) canoniseren | (wij) canoniseerden |
(jullie) canoniseren | (jullie) canoniseerden |
(gij) canoniseert | (gij) canoniseerdet |
(zij) canoniseren | (zij) canoniseerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) canonisere | (dat ik) canoniseerde |
(dat jij) canonisere | (dat jij) canoniseerde |
(dat hij) canonisere | (dat hij) canoniseerde |
(dat wij) canoniseren | (dat wij) canoniseerden |
(dat jullie) canoniseren | (dat jullie) canoniseerden |
(dat gij) canoniseret | (dat gij) canoniseerdet |
(dat zij) canoniseren | (dat zij) canoniseerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
canoniseer | canoniseert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
canoniserend, canoniserende | (hebben) gecanoniseerd |