Informatie over het woord krompraten (Nederlands → Esperanto: fuŝparoli)

Synoniemen: brabbelen, lallen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈkrɔmpratə(n)/
Afbrekingkrom·pra·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) praat krom(ik) praatte krom
(jij) praat krom(jij) praatte krom
(hij) praat krom(hij) praatte krom
(wij) praten krom(wij) praatten krom
(jullie) praten krom(jullie) praatten krom
(gij) praat krom(gij) praattet krom
(zij) praten krom(zij) praatten krom
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) kromprate(dat ik) krompraatte
(dat jij) kromprate(dat jij) krompraatte
(dat hij) kromprate(dat hij) krompraatte
(dat wij) krompraten(dat wij) krompraatten
(dat jullie) krompraten(dat jullie) krompraatten
(dat gij) krompratet(dat gij) krompraattet
(dat zij) krompraten(dat zij) krompraatten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
praat krompraat krom
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
krompratend, krompratende(hebben) kromgepraat

Vertalingen

Engelsbabble; gibber
Esperantofuŝparoli