Synoniemen: onteren, ontwijden, schenden
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɔntˈmaɣdə(n)/ |
---|
Afbreking | ont·maag·den |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) ontmaagd | (ik) ontmaagde |
(jij) ontmaagdt | (jij) ontmaagde |
(hij) ontmaagdt | (hij) ontmaagde |
(wij) ontmaagden | (wij) ontmaagden |
(jullie) ontmaagden | (jullie) ontmaagden |
(gij) ontmaagdt | (gij) ontmaagdet |
(zij) ontmaagden | (zij) ontmaagden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) ontmaagde | (dat ik) ontmaagde |
(dat jij) ontmaagde | (dat jij) ontmaagde |
(dat hij) ontmaagde | (dat hij) ontmaagde |
(dat wij) ontmaagden | (dat wij) ontmaagden |
(dat jullie) ontmaagden | (dat jullie) ontmaagden |
(dat gij) ontmaagdet | (dat gij) ontmaagdet |
(dat zij) ontmaagden | (dat zij) ontmaagden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
ontmaagd | ontmaagdt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
ontmaagdend, ontmaagdende | (hebben) ontmaagd |